Informatie over het woord agenderen (Nederlands → Esperanto: meti en la tagordon)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/aɡɛnˈdeːrə(n)/
Afbrekingagen·de·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) agendeer(ik) agendeerde
(jij) agendeert(jij) agendeerde
(hij) agendeert(hij) agendeerde
(wij) agenderen(wij) agendeerden
(jullie) agenderen(jullie) agendeerden
(gij) agendeert(gij) agendeerdet
(zij) agenderen(zij) agendeerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) agendere(dat ik) agendeerde
(dat jij) agendere(dat jij) agendeerde
(dat hij) agendere(dat hij) agendeerde
(dat wij) agenderen(dat wij) agendeerden
(dat jullie) agenderen(dat jullie) agendeerden
(dat gij) agenderet(dat gij) agendeerdet
(dat zij) agenderen(dat zij) agendeerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
agendeeragendeert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
agenderend, agenderende(hebben) geagendeerd

Vertalingen

Engelstable; place on the agenda
Esperantometi en la tagordon