Synoniemen: laten zakken, neerhalen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑflatə(n)/ |
---|
Afbreking | af·la·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) laat af | (ik) liet af |
(jij) laat af | (jij) liet af |
(hij) laat af | (hij) liet af |
(wij) laten af | (wij) lieten af |
(jullie) laten af | (jullie) lieten af |
(gij) laat af | (gij) liet af |
(zij) laten af | (zij) lieten af |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) aflate | (dat ik) afliete |
(dat jij) aflate | (dat jij) afliete |
(dat hij) aflate | (dat hij) afliete |
(dat wij) aflaten | (dat wij) aflieten |
(dat jullie) aflaten | (dat jullie) aflieten |
(dat gij) aflatet | (dat gij) aflietet |
(dat zij) aflaten | (dat zij) aflieten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
laat af | laat af |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
aflatend, aflatende | (hebben) afgelaten |