Synoniemen: aanbrengen, aandragen, brengen, apporteren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bəˈzɔrɣə(n)/ |
---|
Afbreking | be·zor·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) bezorg | (ik) bezorgde |
(jij) bezorgt | (jij) bezorgde |
(hij) bezorgt | (hij) bezorgde |
(wij) bezorgen | (wij) bezorgden |
(jullie) bezorgen | (jullie) bezorgden |
(gij) bezorgt | (gij) bezorgdet |
(zij) bezorgen | (zij) bezorgden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) bezorge | (dat ik) bezorgde |
(dat jij) bezorge | (dat jij) bezorgde |
(dat hij) bezorge | (dat hij) bezorgde |
(dat wij) bezorgen | (dat wij) bezorgden |
(dat jullie) bezorgen | (dat jullie) bezorgden |
(dat gij) bezorget | (dat gij) bezorgdet |
(dat zij) bezorgen | (dat zij) bezorgden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
bezorg | bezorgt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
bezorgend, bezorgende | (hebben) bezorgd |