Informatie over het woord confronteren (Nederlands → Esperanto: konfronti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/kɔnfrɔnˈterə(n)/
Afbrekingcon·fron·te·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) confronteer(ik) confronteerde
(jij) confronteert(jij) confronteerde
(hij) confronteert(hij) confronteerde
(wij) confronteren(wij) confronteerden
(jullie) confronteren(jullie) confronteerden
(gij) confronteert(gij) confronteerdet
(zij) confronteren(zij) confronteerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) confrontere(dat ik) confronteerde
(dat jij) confrontere(dat jij) confronteerde
(dat hij) confrontere(dat hij) confronteerde
(dat wij) confronteren(dat wij) confronteerden
(dat jullie) confronteren(dat jullie) confronteerden
(dat gij) confronteret(dat gij) confronteerdet
(dat zij) confronteren(dat zij) confronteerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
confronteerconfronteert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
confronterend, confronterende(hebben) geconfronteerd

Vertalingen

Duitskonfrontieren; gegenüberstellen
Engelsconfront
Esperantokonfronti
Papiamentskonfrontá
Spaanscarear; confrontar