Synoniemen: omschakelen, overschakelen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔmlɛɣə(n)/ |
---|
Afbreking | om·leg·gen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) leg om | (ik) legde om |
(jij) legt om | (jij) legde om |
(hij) legt om | (hij) legde om |
(wij) leggen om | (wij) legden om |
(jullie) leggen om | (jullie) legden om |
(gij) legt om | (gij) legdet om |
(zij) leggen om | (zij) legden om |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) omlegge | (dat ik) omlegde |
(dat jij) omlegge | (dat jij) omlegde |
(dat hij) omlegge | (dat hij) omlegde |
(dat wij) omleggen | (dat wij) omlegden |
(dat jullie) omleggen | (dat jullie) omlegden |
(dat gij) omlegget | (dat gij) omlegdet |
(dat zij) omleggen | (dat zij) omlegden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
leg om | legt om |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
omleggend, omleggende | (hebben) omgelegd |