Informatie over het woord kammen (Nederlands → Esperanto: kombi)

Synoniem: uitkammen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkɑmə(n)/
Afbrekingkam·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) kam(ik) kamde
(jij) kamt(jij) kamde
(hij) kamt(hij) kamde
(wij) kammen(wij) kamden
(jullie) kammen(jullie) kamden
(gij) kamt(gij) kamdet
(zij) kammen(zij) kamden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) kamme(dat ik) kamde
(dat jij) kamme(dat jij) kamde
(dat hij) kamme(dat hij) kamde
(dat wij) kammen(dat wij) kamden
(dat jullie) kammen(dat jullie) kamden
(dat gij) kammet(dat gij) kamdet
(dat zij) kammen(dat zij) kamden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kamkamt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
kammend, kammende(hebben) gekamd

Voorbeelden van gebruik

Hij draaide zijn stoel om en keek Bond met een schattende blik aan alsof, dacht Bond, M wilde nagaan of zijn das wel recht zat en zijn haar gekamd was.
De kabouter zat op de kast en kamde zijn baard.
Zijn haar is alleen iets anders gekamd.
Ze kamde haar haar.

Vertalingen

Afrikaanskam
Catalaanspentinar
Deenskæmme
Duitskämmen; hecheln
Engelscomb
Esperantokombi
Faeröersgreiða; kemba
Finskammata
Franspeigner
Italiaanspettinare
Maleismenyisir; sisir
Papiamentspeña
Poolsczesać
Saterfrieskeeme
Schotskaim
Spaanspeinar
Sranankan
Tsjechischčesat; učesat
Turkstaramak
Westerlauwers Frieskjimme
Zweedskamma