Informatie over het woord jodelen (Nederlands → Esperanto: jodli)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈjodələ(n)/
Afbrekingjo·de·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) jodel(ik) jodelde
(jij) jodelt(jij) jodelde
(hij) jodelt(hij) jodelde
(wij) jodelen(wij) jodelden
(jullie) jodelen(jullie) jodelden
(gij) jodelt(gij) jodeldet
(zij) jodelen(zij) jodelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) jodele(dat ik) jodelde
(dat jij) jodele(dat jij) jodelde
(dat hij) jodele(dat hij) jodelde
(dat wij) jodelen(dat wij) jodelden
(dat jullie) jodelen(dat jullie) jodelden
(dat gij) jodelet(dat gij) jodeldet
(dat zij) jodelen(dat zij) jodelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
jodeljodelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
jodelend, jodelende(hebben) gejodeld

Vertalingen

Duitsjodeln
Engelsyodel
Esperantojodli
Portugeescantar à tirolesa