Informatie over het woord jagen (Nederlands → Esperanto: hasti)

Synoniemen: haast hebben, jachten, zich haasten, zich reppen, zich voorthaasten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈjaɣə(n)/
Afbrekingja·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) jaag(ik) joeg
(jij) jaagt(jij) joeg
(hij) jaagt(hij) joeg
(wij) jagen(wij) joegen
(jullie) jagen(jullie) joegen
(gij) jaagt(gij) joegt
(zij) jagen(zij) joegen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) jage(dat ik) joege
(dat jij) jage(dat jij) joege
(dat hij) jage(dat hij) joege
(dat wij) jagen(dat wij) joegen
(dat jullie) jagen(dat jullie) joegen
(dat gij) jaget(dat gij) joeget
(dat zij) jagen(dat zij) joegen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
jaagjaagt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
jagend, jagende(hebben) gejaagd

Voorbeelden van gebruik

Op dat moment werd zijn draagkoets ingehaald door een zware sportwagen die met grote snelheid over de besneeuwde weg joeg.

Vertalingen

Afrikaanshaastig wees
Duitshasten; sich beeilen; es eilig haben
Engelshasten; hurry; zip
Esperantohasti
Fransse dépêcher; se hâter; se précipiter
Italiaansaffrettarsi
Westerlauwers Friesjeie