Informatie over het woord gommen (Nederlands → Esperanto: gumi)

Synoniem: met gom bestrijken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɣɔmə(n)/
Afbrekinggom·men

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) gom(ik) gomde
(jij) gomt(jij) gomde
(hij) gomt(hij) gomde
(wij) gommen(wij) gomden
(jullie) gommen(jullie) gomden
(gij) gomt(gij) gomdet
(zij) gommen(zij) gomden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) gomme(dat ik) gomde
(dat jij) gomme(dat jij) gomde
(dat hij) gomme(dat hij) gomde
(dat wij) gommen(dat wij) gomden
(dat jullie) gommen(dat jullie) gomden
(dat gij) gommet(dat gij) gomdet
(dat zij) gommen(dat zij) gomden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
gomgomt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
gommend, gommende(hebben) gegomd

Vertalingen

Duitsgummieren
Engelsgum
Esperantogumi
Portugeespôr goma