Synoniemen: glanzen, verglazen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɣlaˈzyːrə(n)/ |
---|
Afbreking | gla·zu·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) glazuur | (ik) glazuurde |
(jij) glazuurt | (jij) glazuurde |
(hij) glazuurt | (hij) glazuurde |
(wij) glazuren | (wij) glazuurden |
(jullie) glazuren | (jullie) glazuurden |
(gij) glazuurt | (gij) glazuurdet |
(zij) glazuren | (zij) glazuurden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) glazure | (dat ik) glazuurde |
(dat jij) glazure | (dat jij) glazuurde |
(dat hij) glazure | (dat hij) glazuurde |
(dat wij) glazuren | (dat wij) glazuurden |
(dat jullie) glazuren | (dat jullie) glazuurden |
(dat gij) glazuret | (dat gij) glazuurdet |
(dat zij) glazuren | (dat zij) glazuurden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
glazuur | glazuurt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
glazurend, glazurende | (hebben) geglazuurd |