Informatie over het woord brabbelen (Nederlands → Esperanto: fuŝparoli)

Synoniemen: krompraten, lallen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbrɑbələ(n)/
Afbrekingbrab·be·len

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) brabbel(ik) brabbelde
(jij) brabbelt(jij) brabbelde
(hij) brabbelt(hij) brabbelde
(wij) brabbelen(wij) brabbelden
(jullie) brabbelen(jullie) brabbelden
(gij) brabbelt(gij) brabbeldet
(zij) brabbelen(zij) brabbelden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) brabbele(dat ik) brabbelde
(dat jij) brabbele(dat jij) brabbelde
(dat hij) brabbele(dat hij) brabbelde
(dat wij) brabbelen(dat wij) brabbelden
(dat jullie) brabbelen(dat jullie) brabbelden
(dat gij) brabbelet(dat gij) brabbeldet
(dat zij) brabbelen(dat zij) brabbelden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
brabbelbrabbelt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
brabbelend, brabbelende(hebben) gebrabbeld

Vertalingen

Engelsgibber
Esperantofuŝparoli