Informatie over het woord fabriceren (Nederlands → Esperanto: fabriki)

Synoniemen: aanmaken, fabrikeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/fabriˈcerə(n)/
Afbrekingfa·bri·ce·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) fabriceer(ik) fabriceerde
(jij) fabriceert(jij) fabriceerde
(hij) fabriceert(hij) fabriceerde
(wij) fabriceren(wij) fabriceerden
(jullie) fabriceren(jullie) fabriceerden
(gij) fabriceert(gij) fabriceerdet
(zij) fabriceren(zij) fabriceerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) fabricere(dat ik) fabriceerde
(dat jij) fabricere(dat jij) fabriceerde
(dat hij) fabricere(dat hij) fabriceerde
(dat wij) fabriceren(dat wij) fabriceerden
(dat jullie) fabriceren(dat jullie) fabriceerden
(dat gij) fabriceret(dat gij) fabriceerdet
(dat zij) fabriceren(dat zij) fabriceerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
fabriceerfabriceert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
fabricerend, fabricerende(hebben) gefabriceerd

Vertalingen

Catalaansfabricar
Deensfabrikere
Duitsfabrizieren; herstellen
Engelsfabricate; manufacture
Esperantofabriki; fari
Faeröersframleiða
Fransfabriquer; faire
Italiaansfabbricare
Jamaicaans Creoolsmek
Nederduitsmaken
Papiamentsfabriká
Portugeesfabricar
Roemeensfabrica; produce
Saterfriesfabriksierje; häärstaale; moakje; produksierje
Spaansfabricar
Westerlauwers Friesfabrisearje