Synoniemen: ervandoor gaan, ontgaan, ontkomen, wegkomen, ontglippen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔntˈsnɑpə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·snap·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontsnap | (ik) ontsnapte |
(jij) ontsnapt | (jij) ontsnapte |
(hij) ontsnapt | (hij) ontsnapte |
(wij) ontsnappen | (wij) ontsnapten |
(jullie) ontsnappen | (jullie) ontsnapten |
(gij) ontsnapt | (gij) ontsnaptet |
(zij) ontsnappen | (zij) ontsnapten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontsnappe | (dat ik) ontsnapte |
(dat jij) ontsnappe | (dat jij) ontsnapte |
(dat hij) ontsnappe | (dat hij) ontsnapte |
(dat wij) ontsnappen | (dat wij) ontsnapten |
(dat jullie) ontsnappen | (dat jullie) ontsnapten |
(dat gij) ontsnappet | (dat gij) ontsnaptet |
(dat zij) ontsnappen | (dat zij) ontsnapten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
ontsnap | ontsnapt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontsnappend, ontsnappende | (zijn) ontsnapt |
En ook daaruit ben ik ontsnapt.
Als we konden ontnappen, zouden we die voorraden in brand kunnen steken.
Hij is ons ontsnapt.
Hij had niet veel hoop meer dat hij zou ontsnappen.
De twee ontsnapte gevangenen zijn nog niet teruggevonden.
Neem je ellendige bende mee en ontsnap!