Informatie over het woord eggen (Nederlands → Esperanto: erpi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɛɣə(n)/
Afbrekingeg·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) eg(ik) egde
(jij) egt(jij) egde
(hij) egt(hij) egde
(wij) eggen(wij) egden
(jullie) eggen(jullie) egden
(gij) egt(gij) egdet
(zij) eggen(zij) egden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) egge(dat ik) egde
(dat jij) egge(dat jij) egde
(dat hij) egge(dat hij) egde
(dat wij) eggen(dat wij) egden
(dat jullie) eggen(dat jullie) egden
(dat gij) egget(dat gij) egdet
(dat zij) eggen(dat zij) egden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
egegt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
eggend, eggende(hebben) geëgd

Vertalingen

Catalaansrasclar
Duitseggen
Engelsharrow
Esperantoerpi
Faeröerssaksa
Fransherser
Portugeesestorrar; gradar
Russischбороновать
Saterfriesaidje
Spaansrastrillar
Westerlauwers Frieseidzje
Zweedsharva