Informatie over het woord schreeuwen (Nederlands → Esperanto: krii)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈsxreʋə(n)/
Afbrekingschreeu·wen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) schreeuw(ik) schreeuwde
(jij) schreeuwt(jij) schreeuwde
(hij) schreeuwt(hij) schreeuwde
(wij) schreeuwen(wij) schreeuwden
(jullie) schreeuwen(jullie) schreeuwden
(gij) schreeuwt(gij) schreeuwdet
(zij) schreeuwen(zij) schreeuwden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) schreeuwe(dat ik) schreeuwde
(dat jij) schreeuwe(dat jij) schreeuwde
(dat hij) schreeuwe(dat hij) schreeuwde
(dat wij) schreeuwen(dat wij) schreeuwden
(dat jullie) schreeuwen(dat jullie) schreeuwden
(dat gij) schreeuwet(dat gij) schreeuwdet
(dat zij) schreeuwen(dat zij) schreeuwden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
schreeuwschreeuwt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
schreeuwend, schreeuwende(hebben) geschreeuwd

Voorbeelden van gebruik

„In de auto!” schreeuwde de commissaris, die begreep dat de toestand hem uit de hand liep.
„Alles kan je krijgen!” schreeuwde hij.

Vertalingen

Afrikaansskreeu
Esperantokrii