Synoniemen: achterstellen, verwaarlozen, verzaken, negligeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /vərˈzœy̯̯̯mə(n)/ |
---|
Afbreking | ver·zui·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) verzuim | (ik) verzuimde |
(jij) verzuimt | (jij) verzuimde |
(hij) verzuimt | (hij) verzuimde |
(wij) verzuimen | (wij) verzuimden |
(jullie) verzuimen | (jullie) verzuimden |
(gij) verzuimt | (gij) verzuimdet |
(zij) verzuimen | (zij) verzuimden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) verzuime | (dat ik) verzuimde |
(dat jij) verzuime | (dat jij) verzuimde |
(dat hij) verzuime | (dat hij) verzuimde |
(dat wij) verzuimen | (dat wij) verzuimden |
(dat jullie) verzuimen | (dat jullie) verzuimden |
(dat gij) verzuimet | (dat gij) verzuimdet |
(dat zij) verzuimen | (dat zij) verzuimden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
verzuim | verzuimt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
verzuimend, verzuimende | (hebben) verzuid |
Onverwachts bleef prins Jan te midden van zijn ruiters staan en riep de prior van Jorvaulx toe dat men die dag het voornaamste had verzuimd.
Het huwelijk was niet geldig omdat Marya al gehuwd was en verzuimd had echtscheiding aan te vragen.