Informatie over het woord extrapoleren (Nederlands → Esperanto: ekstrapoli)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɛkstrapoˈlerə(n)/
Afbrekingex·tra·po·le·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) extrapoleer(ik) extrapoleerde
(jij) extrapoleert(jij) extrapoleerde
(hij) extrapoleert(hij) extrapoleerde
(wij) extrapoleren(wij) extrapoleerden
(jullie) extrapoleren(jullie) extrapoleerden
(gij) extrapoleert(gij) extrapoleerdet
(zij) extrapoleren(zij) extrapoleerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) extrapolere(dat ik) extrapoleerde
(dat jij) extrapolere(dat jij) extrapoleerde
(dat hij) extrapolere(dat hij) extrapoleerde
(dat wij) extrapoleren(dat wij) extrapoleerden
(dat jullie) extrapoleren(dat jullie) extrapoleerden
(dat gij) extrapoleret(dat gij) extrapoleerdet
(dat zij) extrapoleren(dat zij) extrapoleerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
extrapoleerextrapoleert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
extrapolerend, extrapolerende(hebben) geëxtrapoleerd

Vertalingen

Duitsextrapolieren; verallgemeinern
Engelsextrapolate
Esperantoekstrapoli
Spaansextrapolar