Informatie over het woord opstoken (Nederlands → Esperanto: inciti)

Synoniemen: aanstoken, ophitsen, op stang jagen, prikkelen, sarren, opjutten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔpstokə(n)/
Afbrekingop·sto·ken

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) stook op(ik) stookte op
(jij) stookt op(jij) stookte op
(hij) stookt op(hij) stookte op
(wij) stoken op(wij) stookten op
(jullie) stoken op(jullie) stookten op
(gij) stookt op(gij) stooktet op
(zij) stoken op(zij) stookten op
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) opstoke(dat ik) opstookte
(dat jij) opstoke(dat jij) opstookte
(dat hij) opstoke(dat hij) opstookte
(dat wij) opstoken(dat wij) opstookten
(dat jullie) opstoken(dat jullie) opstookten
(dat gij) opstoket(dat gij) opstooktet
(dat zij) opstoken(dat zij) opstookten
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stook opstookt op
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
opstokend, opstokende(hebben) opgestookt

Voorbeelden van gebruik

Frankrijk denkt dat het recente geweld in Nieuw‐Caledonië wordt opgestookt vanuit het buitenland.

Vertalingen

Catalaansincitar
Deenstirre
Duitsanreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen; anstacheln; aufstacheln; treiben; antreiben; anstiften; erregen
Engelsincite; stir up; poke
Esperantoinciti
Faeröersarga; øsa
Finsärsyttää
Fransagacer; irriter
Italiaansincitare; spronare
Portugeesconcitar; incitar; provocar
Roemeensațâța; incita; provoca; stimula
Saterfriesanraitsje; aphisje; raitsje; taargje
Spaansacuciar; incitar
Turksalevlendirmek
Westerlauwers Friesoanhysje; oansjasje