Woordsoort | werkwoord |
---|---|
Uitspraak | /ovərˈkomə(n)/ |
Afbreking | over·ko·men |
Aantonende wijs | |
---|---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(hij) overkomt | (hij) overkwam |
(zij) overkomen | (zij) overkwamen |
Aanvoegende wijs | |
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
(dat hij) overkome | (dat hij) overkwamen |
(dat zij) overkomen | (dat zij) overkwamen |
Deelwoorden | |
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
overkomend, overkomende | (zijn) overkomen |