Informatie over het woord jagen (Nederlands → Esperanto: rapidi)

Synoniemen: ijlen, snellen, zich spoeden, zich haasten, stuiven

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈjaɣə(n)/
Afbrekingja·gen

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) jaag(ik) joeg
(jij) jaagt(jij) joeg
(hij) jaagt(hij) joeg
(wij) jagen(wij) joegen
(jullie) jagen(jullie) joegen
(gij) jaagt(gij) joegt
(zij) jagen(zij) joegen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) jage(dat ik) joege
(dat jij) jage(dat jij) joege
(dat hij) jage(dat hij) joege
(dat wij) jagen(dat wij) joegen
(dat jullie) jagen(dat jullie) joegen
(dat gij) jaget(dat gij) joeget
(dat zij) jagen(dat zij) joegen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
jaagjaagt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
jagend, jagende(hebben) gejaagd

Voorbeelden van gebruik

Een koude wind joeg van de besneeuwde toppen door hun kleren heen.

Vertalingen

Deensskynde sig
Duitseilen; sputen
Engelsrush
Esperantorapidi
Fransse dépêcher
Italiaansaffrettarsi
Poolsśpieszyć się
Portugeesapressar‐se
Roemeensse grăbi
Saterfriesbänselje; bruusje; flitskje; gau loope; ielje; joagje; kielje; näidje; tauje; tichelje
Schots-Gaelischgreas
Spaansapresurarse
Westerlauwers Friesjeie