Informatie over het woord braseren (Nederlands → Esperanto: brazi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/braˈzerə(n)/
Afbrekingbra·se·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) braseer(ik) braseerde
(jij) braseert(jij) braseerde
(hij) braseert(hij) braseerde
(wij) braseren(wij) braseerden
(jullie) braseren(jullie) braseerden
(gij) braseert(gij) braseerdet
(zij) braseren(zij) braseerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) brasere(dat ik) braseerde
(dat jij) brasere(dat jij) braseerde
(dat hij) brasere(dat hij) braseerde
(dat wij) braseren(dat wij) braseerden
(dat jullie) braseren(dat jullie) braseerden
(dat gij) braseret(dat gij) braseerdet
(dat zij) braseren(dat zij) braseerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
braseerbraseert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
braserend, braserende(hebben) gebraseerd

Vertalingen

Duitshartlöten
Engelsbraze; hard‐solder
Esperantobrazi; hardluti
Spaanssoldar