Synoniemen: uiteengaan, vaneengaan, zich verspreiden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxɛi̯də(n)/ |
---|
Afbreking | schei·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) scheid | (ik) scheidde |
(jij) scheidt | (jij) scheidde |
(hij) scheidt | (hij) scheidde |
(wij) scheiden | (wij) scheidden |
(jullie) scheiden | (jullie) scheidden |
(gij) scheidt | (gij) scheiddet |
(zij) scheiden | (zij) scheidden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) scheide | (dat ik) scheidde |
(dat jij) scheide | (dat jij) scheidde |
(dat hij) scheide | (dat hij) scheidde |
(dat wij) scheiden | (dat wij) scheidden |
(dat jullie) scheiden | (dat jullie) scheidden |
(dat gij) scheidet | (dat gij) scheiddet |
(dat zij) scheiden | (dat zij) scheidden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
scheid | scheidt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
scheidend, scheidende | (hebben) gescheiden |