Synoniemen: aanrichten, arrangeren, bedisselen, opstellen, ritselen, zorgen voor, in orde maken, ordonneren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈreɡələ(n)/ |
---|
Afbreking | re·ge·len |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) regel | (ik) regelde |
(jij) regelt | (jij) regelde |
(hij) regelt | (hij) regelde |
(wij) regelen | (wij) regelden |
(jullie) regelen | (jullie) regelden |
(gij) regelt | (gij) regeldet |
(zij) regelen | (zij) regelden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) regele | (dat ik) regelde |
(dat jij) regele | (dat jij) regelde |
(dat hij) regele | (dat hij) regelde |
(dat wij) regelen | (dat wij) regelden |
(dat jullie) regelen | (dat jullie) regelden |
(dat gij) regelet | (dat gij) regeldet |
(dat zij) regelen | (dat zij) regelden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
regel | regelt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
regelend, regelende | (hebben) geregeld |
Als je zo goed wilt zijn een ogenblik te wachten, zal ik het gaan regelen.
Maar goed, dat is misschien te regelen.
We moeten dit regelen als heren onder elkaar en daarom hebben we uw hulp nodig.