Informatie over het woord naturaliseren (Nederlands → Esperanto: nacianigi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/natyraliˈzerə(n)/
Afbrekingna·tu·ra·li·se·ren

Vervoeging

Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) naturaliseer(ik) naturaliseerde
(jij) naturaliseert(jij) naturaliseerde
(hij) naturaliseert(hij) naturaliseerde
(wij) naturaliseren(wij) naturaliseerden
(jullie) naturaliseren(jullie) naturaliseerden
(gij) naturaliseert(gij) naturaliseerdet
(zij) naturaliseren(zij) naturaliseerden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) naturalisere(dat ik) naturaliseerde
(dat jij) naturalisere(dat jij) naturaliseerde
(dat hij) naturalisere(dat hij) naturaliseerde
(dat wij) naturaliseren(dat wij) naturaliseerden
(dat jullie) naturaliseren(dat jullie) naturaliseerden
(dat gij) naturaliseret(dat gij) naturaliseerdet
(dat zij) naturaliseren(dat zij) naturaliseerden
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
naturaliseernaturaliseert
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
naturaliserend, naturaliserende(hebben) genaturaliseerd

Voorbeelden van gebruik

Vreemdelingen die al langer in Nederland wonen, kunnen zich onder voorwaarden laten naturaliseren tot Nederlander.
Hij is ongeveer vijftien jaar geleden genaturaliseerd.

Vertalingen

Engelsnaturalize
Esperantonacianigi