Synoniemen: derven, missen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɔndˈberə(n)/ |
---|
Afbreking | ont·be·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) ontbeer | (ik) ontbeerde |
(jij) ontbeert | (jij) ontbeerde |
(hij) ontbeert | (hij) ontbeerde |
(wij) ontberen | (wij) ontbeerden |
(jullie) ontberen | (jullie) ontbeerden |
(gij) ontbeert | (gij) ontbeerdet |
(zij) ontberen | (zij) ontbeerden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) ontbere | (dat ik) ontbeerde |
(dat jij) ontbere | (dat jij) ontbeerde |
(dat hij) ontbere | (dat hij) ontbeerde |
(dat wij) ontberen | (dat wij) ontbeerden |
(dat jullie) ontberen | (dat jullie) ontbeerden |
(dat gij) ontberet | (dat gij) ontbeerdet |
(dat zij) ontberen | (dat zij) ontbeerden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
ontberend, ontberende | (hebben) ontbeerd |