Synoniemen: aan stukken scheuren, doorscheuren, vaneenscheuren, verscheuren, uiteenscheuren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /œy̯ˈtenrɛi̯tə(n)/ |
---|
Afbreking | uit·een·rij·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) rijt uiteen | (ik) reet uiteen |
(jij) rijt uiteen | (jij) reet uiteen |
(hij) rijt uiteen | (hij) reet uiteen |
(wij) rijten uiteen | (wij) reten uiteen |
(jullie) rijten uiteen | (jullie) reten uiteen |
(gij) rijt uiteen | (gij) reet uiteen |
(zij) rijten uiteen | (zij) reten uiteen |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) uiteenrijte | (dat ik) uiteenrete |
(dat jij) uiteenrijte | (dat jij) uiteenrete |
(dat hij) uiteenrijte | (dat hij) uiteenrete |
(dat wij) uiteenrijten | (dat wij) uiteenreten |
(dat jullie) uiteenrijten | (dat jullie) uiteenreten |
(dat gij) uiteenrijtet | (dat gij) uiteenretet |
(dat zij) uiteenrijten | (dat zij) uiteenreten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
rijt uiteen | rijt uiteen |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
uiteenrijtend, uiteenrijtende | (hebben) uiteengereten |