Synoniemen: aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, gevallen, omgaan, optreden, passeren, plaatsgrijpen, plaatshebben, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen, zich voltrekken, zich toedragen, vóórkomen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈplatsfɪndə(n)/ |
---|
Afbreking | plaats·vin·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(hij) vindt plaats | (hij) vond plaats |
(zij) vinden plaats | (zij) vonden plaats |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat hij) plaatsvinde | (dat hij) plaatsvonde |
(dat zij) plaatsvinden | (dat zij) plaatsvonden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
plaatsvindend, plaatsvindende | (hebben) plaatsgevonden |
Ik zal wachten tot de overtreding plaatsvindt!
En wanneer zal deze ceremonie plaatsvinden?
In Hamburg vonden vrijdag meer dan tachtig ongevallen plaats.
Hebben die overvallen hier dichtbij plaatsgevonden?
In 1999 vond in Nántóu ook een aardbeving plaats.
Wanneer en waar heeft dit plaatsgevonden?