Synoniemen: blij zijn, genieten van, zich verblijden, zich verheugen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ɣəˈnitə(n)/ |
---|
Afbreking | ge·nie·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) geniet | (ik) genoot |
(jij) geniet | (jij) genoot |
(hij) geniet | (hij) genoot |
(wij) genieten | (wij) genoten |
(jullie) genieten | (jullie) genoten |
(gij) geniet | (gij) genoot |
(zij) genieten | (zij) genoten |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) geniete | (dat ik) genote |
(dat jij) geniete | (dat jij) genote |
(dat hij) geniete | (dat hij) genote |
(dat wij) genieten | (dat wij) genoten |
(dat jullie) genieten | (dat jullie) genoten |
(dat gij) genietet | (dat gij) genotet |
(dat zij) genieten | (dat zij) genoten |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
geniet | geniet |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
genietend, genietende | (hebben) genoten |
De verbouwing van het slot was nagenoeg gereed—en heer Ollie stond buiten van het schouwspel te genieten.
Hij heeft van zijn vrijheid dus niet meer mogen genieten.
Waarom werken Amerikanen zoveel en genieten ze zo weinig?