Ynformaasje oer it wurd 'uitscheuren' [dut] (epo: ŝiriĝi)

Synonimen: scheuren, springen

Wurdsoarte	tiidwurd

Ferfoarming

Oantoanende foarm
Notiid	Doetiid
(ik) scheur uit	(ik) scheurde uit
(jij) scheurt uit	(jij) scheurde uit
(hij) scheurt uit	(hij) scheurde uit
(wij) scheuren uit	(wij) scheurden uit
(jullie) scheuren uit	(jullie) scheurden uit
(gij) scheurt uit	(gij) scheurdet uit
(zij) scheuren uit	(zij) scheurden uit
Oanfoegjende foarm
Notiid	Doetiid
(dat ik) uitscheure	(dat ik) uitscheurde
(dat jij) uitscheure	(dat jij) uitscheurde
(dat hij) uitscheure	(dat hij) uitscheurde
(dat wij) uitscheuren	(dat wij) uitscheurden
(dat jullie) uitscheuren	(dat jullie) uitscheurden
(dat gij) uitscheuret	(dat gij) uitscheurdet
(dat zij) uitscheuren	(dat zij) uitscheurden
Mulwurden
Nomulwurd	Doemulwurd
uitscheurend, uitscheurende	(zijn) uitgescheurd