Ynformaasje oer it wurd provianderen (Nederlânsk → Esperanto: provizi)

Synonimen: bevoorraden, spekken, stijven, voorzien van

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/provijɑnˈderə(n)/
Ofbrekingpro·vi·an·de·ren

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) proviandeer(ik) proviandeerde
(jij) proviandeert(jij) proviandeerde
(hij) proviandeert(hij) proviandeerde
(wij) provianderen(wij) proviandeerden
(jullie) provianderen(jullie) proviandeerden
(gij) proviandeert(gij) proviandeerdet
(zij) provianderen(zij) proviandeerden
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) proviandere(dat ik) proviandeerde
(dat jij) proviandere(dat jij) proviandeerde
(dat hij) proviandere(dat hij) proviandeerde
(dat wij) provianderen(dat wij) proviandeerden
(dat jullie) provianderen(dat jullie) proviandeerden
(dat gij) provianderet(dat gij) proviandeerdet
(dat zij) provianderen(dat zij) proviandeerden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
proviandeerproviandeert
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
provianderend, provianderende(hebben) geproviandeerd

Oarsettingen

Dútskanschaffen; ausstatten; versehen; versorgen
Esperantoprovizi
Fereuerskbúgva út; gera út
Frânskmunir; pourvoir
Ingelskprovide; supply; serve; administer
Katalaanskfornir; proveir
Portegeeskabastecer; prover; suprir
Sealterfryskanschafje; anskafje; besuurgje; ferschafje; ferskafje
Spaanskabastecer; proveer