Ynformaasje oer it wurd uitbreiden (Nederlânsk → Esperanto: plivastigi)

Synonimen: oprekken, uitleggen, verruimen, verwijden

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈœy̯dbrɛi̯də(n)/
Ofbrekinguit·brei·den

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) breid uit(ik) breidde uit
(jij) breidt uit(jij) breidde uit
(hij) breidt uit(hij) breidde uit
(wij) breiden uit(wij) breidden uit
(jullie) breiden uit(jullie) breidden uit
(gij) breidt uit(gij) breiddet uit
(zij) breiden uit(zij) breidden uit
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) uitbreide(dat ik) uitbreidde
(dat jij) uitbreide(dat jij) uitbreidde
(dat hij) uitbreide(dat hij) uitbreidde
(dat wij) uitbreiden(dat wij) uitbreidden
(dat jullie) uitbreiden(dat jullie) uitbreidden
(dat gij) uitbreidet(dat gij) uitbreiddet
(dat zij) uitbreiden(dat zij) uitbreidden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
breid uitbreidt uit
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
uitbreidend, uitbreidende(hebben) uitgebreid

Foarbylden fan gebrûk

De NAVO zei verder door te gaan met de militaire samenwerking met Kiëv en deze de komende tijd uit te breiden.

Oarsettingen

Afrikaanskuitbrei
Esperantoplivastigi
Frânskagrandir; amplifier
Fryskútwreidzje
Hongaarskszélesít
Ingelskamplify
Italjaanskingrandire
Portegeeskampliar; aumentar; desenvolver; estender