Ynformaasje oer it wurd schijten (Nederlânsk → Esperanto: feki)

Synonimen: drijten, een grote boodschap doen, kakken, ontlasting hebben, poepen

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈsxɛi̯tə(n)/
Ofbrekingschij·ten

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) schijt(ik) scheet
(jij) schijt(jij) scheet
(hij) schijt(hij) scheet
(wij) schijten(wij) scheten
(jullie) schijten(jullie) scheten
(gij) schijt(gij) scheet
(zij) schijten(zij) scheten
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) schijte(dat ik) schete
(dat jij) schijte(dat jij) schete
(dat hij) schijte(dat hij) schete
(dat wij) schijten(dat wij) scheten
(dat jullie) schijten(dat jullie) scheten
(dat gij) schijtet(dat gij) schetet
(dat zij) schijten(dat zij) scheten
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
schijtschijt
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
schijtend, schijtende(hebben) gescheten

Oarsettingen

Dútskdefäkieren; Kot ausscheiden; sicht entleeren; scheißen
Esperantofeki
Fereuerskskíta
Finskulostaa
Frânskaller à la selle; déféquer
Ingelskshit
Katalaanskanar de ventre; cagar; defecar; fer de cos
Latynassidere; cacare
Papiamintskkaka; pupu
Portegeeskdefecar
Spaanskdefecar
Surinaamskkaka; kunkun
Taiskขี้