Ynformaasje oer it wurd opzeggen (Nederlânsk → Esperanto: maldungi)

Synonimen: afdanken, afmonsteren, ontslaan, zijn congé geven

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈɔpsɛɣə(n)/
Ofbrekingop·zeg·gen

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) zeg op(ik) zegde op, zei op, zeide op
(jij) zegt op(jij) zegde op, zei op, zeide op
(hij) zegt op(hij) zegde op, zei op, zeide op
(wij) zeggen op(wij) zegden op, zeiden op
(jullie) zeggen op(jullie) zegden op, zeiden op
(gij) zegt op(gij) zegdet op, zeidet op
(zij) zeggen op(zij) zegden op, zeiden op
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) opzegge(dat ik) opzegde, opzeide
(dat jij) opzegge(dat jij) opzegde, opzeide
(dat hij) opzegge(dat hij) opzegde, opzeide
(dat wij) opzeggen(dat wij) opzegden, opzeiden
(dat jullie) opzeggen(dat jullie) opzegden, opzeiden
(dat gij) opzegget(dat gij) opzegdet, opzeidet
(dat zij) opzeggen(dat zij) opzegden, opzeiden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
zeg opzegt op
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
opzeggend, opzeggende(hebben) opgezegd

Foarbylden fan gebrûk

En toen heeft ze het huis verkocht en wij werden allemaal opgezegd en toen is ze naar het buitenland gegaan, naar Egypte.

Oarsettingen

Afrikaanskafdank; ontslaan
Deenskafskedige
Dútskentlassen; aus dem Dienst entlassen
Esperantomaldungi
Frânsklicencier; renvoyer
Fryskdien jaan
Ingelskdischarge; dismiss; fire; retrench; sack; lay off
Portegeeskdespedir
Sealterfryskäntläite
Spaanskdespedir
Tsjechyskpropustit