Synonimen: aan de hand zijn, gebeuren, geschieden, gevallen, omgaan, passeren, plaatsgrijpen, plaatshebben, plaatsvinden, voorvallen, zich afspelen, zich voordoen, zich voltrekken, zich toedragen, vóórkomen
Wurdsoarte | tiidwurd |
---|
Utspraak | /ˈɔptredə(n)/ |
---|
Ofbreking | op·tre·den |
---|
Ferfoarming
Oantoanende foarm |
---|
Notiid | Doetiid |
---|
(hij) treedt op | (hij) trad op |
(zij) treden op | (zij) traden op |
Oanfoegjende foarm |
---|
Notiid | Doetiid |
---|
(dat hij) optrede | (dat hij) optrade |
(dat zij) optreden | (dat zij) optraden |
Mulwurden |
---|
Nomulwurd | Doemulwurd |
---|
optredend, optredende | (zijn) opgetreden |
Hoe een kaart ook wordt ontworpen, altijd treedt er vervorming op.
Hoe groot is de lekstroom als tussen de plaatjes een potentiaalverschil van 30 kV optreedt?
Verder hoeft de pijn ook niet altijd aan dezelfde kant op te treden.