Ynformaasje oer it wurd uitdelen (Nederlânsk → Esperanto: disdoni)

Synonimen: ronddelen, rondgeven, uitreiken, verdelen

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈœy̯delə(n)/
Ofbrekinguit·de·len

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) uitdeel(ik) uitdeelde
(jij) uitdeelt(jij) uitdeelde
(hij) uitdeelt(hij) uitdeelde
(wij) uitdelen(wij) uitdeelden
(jullie) uitdelen(jullie) uitdeelden
(gij) uitdeelt(gij) uitdeeldet
(zij) uitdelen(zij) uitdeelden
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) uitdele(dat ik) uitdeelde
(dat jij) uitdele(dat jij) uitdeelde
(dat hij) uitdele(dat hij) uitdeelde
(dat wij) uitdelen(dat wij) uitdeelden
(dat jullie) uitdelen(dat jullie) uitdeelden
(dat gij) uitdelet(dat gij) uitdeeldet
(dat zij) uitdelen(dat zij) uitdeelden
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
deel uitdeel uit
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
uitdelend, uitdelende(hebben) uitgedeeld

Foarbylden fan gebrûk

Tijdens de proefperiode werden dertien verboden uitgedeeld, terwijl er zestig incidenten plaatsvonden waar een OV‐verbod op staat.
Dan delen ze de whisky uit.

Oarsettingen

Dútskausteilen; verteilen; zuteilen; ausgeben; geben
Esperantodisdoni
Fereuerskbýta út
Frânskdispenser; distribuer
Fryskútrike
Ingelskdeal; distribute; give out
Lúksemboarchskverdeelen
Nederdútskvordeylen
Portegeeskdistribuir
Sealterfryskferdeele; toudeele; uutdeele
Spaanskrepartir