Ynformaasje oer it wurd afspreken (Nederlânsk → Esperanto: rendevui)

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈɑfsprekə(n)/
Ofbrekingaf·spre·ken

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) spreek af(ik) sprak af
(jij) spreekt af(jij) sprak af
(hij) spreekt af(hij) sprak af
(wij) spreken af(wij) spraken af
(jullie) spreken af(jullie) spraken af
(gij) spreekt af(gij) spraakt af
(zij) spreken af(zij) spraken af
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) afspreke(dat ik) afsprake
(dat jij) afspreke(dat jij) afsprake
(dat hij) afspreke(dat hij) afsprake
(dat wij) afspreken(dat wij) afspraken
(dat jullie) afspreken(dat jullie) afspraken
(dat gij) afspreket(dat gij) afspraket
(dat zij) afspreken(dat zij) afspraken
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
spreek afspreekt af
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
afsprekend, afsprekende(hebben) afgesproken

Oarsettingen

Esperantorendevui
Ingelskmeet; assemble
Roemeenskîntâlni
Spaanskquedar