Information about the word zengen (Dutch → Esperanto: bruletigi)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈzɛŋə(n)/
Hyphenationzen·gen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) zeng(ik) zengde
(jij) zengt(jij) zengde
(hij) zengt(hij) zengde
(wij) zengen(wij) zengden
(jullie) zengen(jullie) zengden
(gij) zengt(gij) zengdet
(zij) zengen(zij) zengden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) zenge(dat ik) zengde
(dat jij) zenge(dat jij) zengde
(dat hij) zenge(dat hij) zengde
(dat wij) zengen(dat wij) zengden
(dat jullie) zengen(dat jullie) zengden
(dat gij) zenget(dat gij) zengdet
(dat zij) zengen(dat zij) zengden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
zengzengt
Participles
Present participlePast participle
zengend, zengende(hebben) gezengd

Usage samples

Iedere man binnen dit kasteel zal met zijn leven betalen als er een haar op zijn hoofd gezengd mocht zijn.

Translations

Englishscorch
Esperantobruletigi; bruligi surface