Information about the word opzoeken (Dutch → Esperanto: viziti)

Synonyms: afgaan, een bezoek afleggen aan, bezoeken, op visite komen, op visite komen bij

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔpsukə(n)/
Hyphenationop·zoe·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) zoek op(ik) zocht op
(jij) zoekt op(jij) zocht op
(hij) zoekt op(hij) zocht op
(wij) zoeken op(wij) zochten op
(jullie) zoeken op(jullie) zochten op
(gij) zoekt op(gij) zocht op
(zij) zoeken op(zij) zochten op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opzoeke(dat ik) opzochte
(dat jij) opzoeke(dat jij) opzochte
(dat hij) opzoeke(dat hij) opzochte
(dat wij) opzoeken(dat wij) opzochten
(dat jullie) opzoeken(dat jullie) opzochten
(dat gij) opzoeket(dat gij) opzochtet
(dat zij) opzoeken(dat zij) opzochten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
zoek opzoekt op
Participles
Present participlePast participle
opzoekend, opzoekende(hebben) opgezocht

Usage samples

Hierna zocht hij mij dagelijks op en behandelde mij als een dierbare vriend die men vreest spoedig te verliezen.
Ik kom je morgen wel even opzoeken.
Bedoel je dat ik hem moet gaan opzoeken?
Hij besloot om zijn vriend maar weer eens te gaan opzoeken om te kijken of hij hem soms kon helpen en zo stapte hij op een middag Bommelstein binnen.

Translations

Afrikaansbesoek; kuier by; ’n besoek aflê aan; kuier
Catalanvisitar
Danishbesøge
Englishcall on; see
English (Old English)gretan
Esperantoviziti
Faeroesevitja
Finnishkäydä vieraissa
Frenchrendre une visite; visiter
Germanbesuchen; einen Besuch abstatten
Hungarianlátogat
Italianvisitare
Malaykunjungi; mengunjungi
Norwegianbesøke
Papiamentobishitá
Portuguesefazer visita; fazer visitas; ir ver; visitar
Romanianvizita
Russianпосетить; посещать
Saterland Frisianbesäike; n Besäik moakje
Scotsveesit
Spanishvisitar
Srananfisiti
Thaiเที่ยว; ไปเที่ยว; แวะ; เยี่ยม
West Frisianbesykje
Yiddishבאַזוכן