Information about the word gieten (Dutch → Esperanto: verŝi)

Synonyms: plengen, schenken, storten, vergieten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɣitə(n)/
Hyphenationgie·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) giet(ik) goot
(jij) giet(jij) goot
(hij) giet(hij) goot
(wij) gieten(wij) goten
(jullie) gieten(jullie) goten
(gij) giet(gij) goot
(zij) gieten(zij) goten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) giete(dat ik) gote
(dat jij) giete(dat jij) gote
(dat hij) giete(dat hij) gote
(dat wij) gieten(dat wij) goten
(dat jullie) gieten(dat jullie) goten
(dat gij) gietet(dat gij) gotet
(dat zij) gieten(dat zij) goten
Imperative mood
Singular/PluralPlural
gietgiet
Participles
Present participlePast participle
gietend, gietende(hebben) gegoten

Usage samples

Zelfs al hebben ze er water bij gegoten dan is het nog genoeg om het hele dorp op zijn rug te krijgen.
De Muizer goot dit twijfelachtige parfum over hun beider kleding.

Translations

Albanianderdh
Catalanabocar; vessar
Czechlít; sypat; vylít
Danishøse
Englishpour
Esperantoverŝi
Faeroeseskeinkja; stoyta
Finnishkaataa
Frenchverser
Germangießen; schütten; schenken
Italianversare
Low Germangeyten; geten
Papiamentobasha
Polishlać
Portuguesederramar; despejar; verter
Saterland Frisianferjoote; joote; skoanke
Spanishderramar; verter
Swedishgjuta; hälla; stöpa
Thaiรด
Turkishakıtmak
West Frisianjitte