Information about the word cirkelen (Dutch → Esperanto: turniĝi cirkle)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsɪrkələ(n)/
Hyphenationcir·ke·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) cirkel(ik) cirkelde
(jij) cirkelt(jij) cirkelde
(hij) cirkelt(hij) cirkelde
(wij) cirkelen(wij) cirkelden
(jullie) cirkelen(jullie) cirkelden
(gij) cirkelt(gij) cirkeldet
(zij) cirkelen(zij) cirkelden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) cirkele(dat ik) cirkelde
(dat jij) cirkele(dat jij) cirkelde
(dat hij) cirkele(dat hij) cirkelde
(dat wij) cirkelen(dat wij) cirkelden
(dat jullie) cirkelen(dat jullie) cirkelden
(dat gij) cirkelet(dat gij) cirkeldet
(dat zij) cirkelen(dat zij) cirkelden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
cirkelcirkelt
Participles
Present participlePast participle
cirkelend, cirkelende(hebben) gecirkeld

Usage samples

Enkele minuten bleef hij boven de plaats cirkelen waar de onderzeeër ondergedoken was, maar daar kon hij niets doen.
De rest van de angstaanjagende groep cirkelde nu met verbijsterende snelheid om het kleine aantal slachtoffers heen.
Drie gieren cirkelden laag boven ons.

Translations

Englishcircle
Esperantoturniĝi cirkle