Synonym: overspannen
Part of speech | verb |
---|---|
Pronunciation | /ovərˈbrɵɣə(n)/ |
Hyphenation | over·brug·gen |
Indicative mood | |
---|---|
Present tense | Past tense |
(ik) overbrug | (ik) overbrugde |
(jij) overbrugt | (jij) overbrugde |
(hij) overbrugt | (hij) overbrugde |
(wij) overbruggen | (wij) overbrugden |
(jullie) overbruggen | (jullie) overbrugden |
(gij) overbrugt | (gij) overbrugdet |
(zij) overbruggen | (zij) overbrugden |
Subjunctive mood | |
Present tense | Past tense |
(dat ik) overbrugge | (dat ik) overbrugde |
(dat jij) overbrugge | (dat jij) overbrugde |
(dat hij) overbrugge | (dat hij) overbrugde |
(dat wij) overbruggen | (dat wij) overbrugden |
(dat jullie) overbruggen | (dat jullie) overbrugden |
(dat gij) overbrugget | (dat gij) overbrugdet |
(dat zij) overbruggen | (dat zij) overbrugden |
Imperative mood | |
Singular/Plural | Plural |
overbrug | overbrugt |
Participles | |
Present participle | Past participle |
overbruggend, overbruggende | (hebben) overbrugd |
English | bridge |
---|---|
Esperanto | transponti; superponti |