Information about the word begroeien (Dutch → Esperanto: surkreski)

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈɣrujə(n)/
Hyphenationbe·groei·en

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) begroeit(hij) begroeide
(zij) begroeien(zij) begroeiden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) begroeie(dat hij) begroeide
(dat zij) begroeien(dat zij) begroeiden
Participles
Present participlePast participle
begroeiend, begroeiende(zijn) begroeid

Translations

Englishovergrow
Esperantosurkreski
Germanwachsen auf; hinaufwachsen auf; überwuchern
West Frisianbegroei