Synonyms: overkómen, overtreffen, te boven gaan, uitblinken, uitmunten, te boven komen, overstijgen, doorwórstelen, surpasseren
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) streef voorbij | (ik) streefde voorbij |
(jij) streeft voorbij | (jij) streefde voorbij |
(hij) streeft voorbij | (hij) streefde voorbij |
(wij) streven voorbij | (wij) streefden voorbij |
(jullie) streven voorbij | (jullie) streefden voorbij |
(gij) streeft voorbij | (gij) streefdet voorbij |
(zij) streven voorbij | (zij) streefden voorbij |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) voorbijstreve | (dat ik) voorbijstreefde |
(dat jij) voorbijstreve | (dat jij) voorbijstreefde |
(dat hij) voorbijstreve | (dat hij) voorbijstreefde |
(dat wij) voorbijstreven | (dat wij) voorbijstreefden |
(dat jullie) voorbijstreven | (dat jullie) voorbijstreefden |
(dat gij) voorbijstrevet | (dat gij) voorbijstreefdet |
(dat zij) voorbijstreven | (dat zij) voorbijstreefden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
streef voorbij | streeft voorbij |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
voorbijstrevend, voorbijstrevende | (zijn) voorbijgestreefd |