Synonyms: overkómen, te boven gaan, uitblinken, uitmunten, voorbijstreven, te boven komen, overstijgen, doorwórstelen, surpasseren
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɔvərˈtrɛfə(n)/ |
---|
Hyphenation | over·tref·fen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) overtref | (ik) overtrof |
(jij) overtreft | (jij) overtrof |
(hij) overtreft | (hij) overtrof |
(wij) overtreffen | (wij) overtroffen |
(gij) overtreft | (gij) overtroft |
(zij) overtreffen | (zij) overtroffen |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) overtreffe | (dat ik) overtroffe |
(dat jij) overtreffe | (dat jij) overtroffe |
(dat hij) overtreffe | (dat hij) overtroffe |
(dat wij) overtreffen | (dat wij) overtroffen |
(dat gij) overtreffet | (dat gij) overtroffet |
(dat zij) overtreffen | (dat zij) overtroffen |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
overtref | overtreft |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
overtreffend, overtreffende | (hebben) overtroffen |
Het resultaat van dit bevel overtrof al zijn verwachtingen.
De overtredingen van onze broeders in Engeland overtreffen nog die van hen die in Frankrijk wonen.
Lieve help, u zult straks meneer Bilbo nog overtreffen.