Information about the word aanvallen (Dutch → Esperanto: ataki)

Synonyms: aangrijpen, aanpakken, attaqueren, een aanval inzetten, een aanval doen op

Part of speechverb
Pronunciation/ˈanvɑlə(n)/
Hyphenationaan·val·len

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) val aan(ik) viel aan
(jij) valt aan(jij) viel aan
(hij) valt aan(hij) viel aan
(wij) vallen aan(wij) vielen aan
(jullie) vallen aan(jullie) vielen aan
(gij) valt aan(gij) vielt aan
(zij) vallen aan(zij) vielen aan
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) aanvalle(dat ik) aanviele
(dat jij) aanvalle(dat jij) aanviele
(dat hij) aanvalle(dat hij) aanviele
(dat wij) aanvallen(dat wij) aanvielen
(dat jullie) aanvallen(dat jullie) aanvielen
(dat gij) aanvallet(dat gij) aanvielet
(dat zij) aanvallen(dat zij) aanvielen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
val aanvalt aan
Participles
Present participlePast participle
aanvallend, aanvallende(hebben) aangevallen

Usage samples

Hoorde je bij de bandieten die ons aanvielen?
Had de man hem aangevallen, dan zou het iets anders geweest zijn.
U denkt dus dat als het tot vechten komt, de Britten de indianen zullen ophitsen om aan te vallen?
Ze waren gevaarlijk en vielen soms zelfs mensen aan.

Translations

Afrikaansaanval; takel
Catalanatacar
Danishangribe
Englishassail; assault; attack; tackle
Esperantoataki
Faeroeseleypa á
Finnishhyökätä
Frenchassaillir; attaquer
Germananfallen; angreifen; ausfallen; befallen; überfallen; attackieren; losgehen auf; anfechten; in Angriff nehmen; sich machen an; sich hermachen über; den Kampf beginnen
Hungariantámad
Italianattaccare
Jamaican Patoisatak
Latinappugnare; oppugnare
Low Germananvatten
Papiamentoataká
Portugueseabordar; acometer; agredir; assaltar; atacar
Russianатаковать; нападать
Saterland Frisiananfaale; angriepe; befaale; uurfaale; uutfaale
Spanishagredir; atacar
Swedishanfalla
Thaiโจมตี
Turkishsaldırmak
West Frisianoanfalle