Information about the word klinken (Dutch → Esperanto: soni)

Synonyms: gaan, kleppen, overgaan, slaan

Part of speechverb
Pronunciation/ˈklɪŋkə(n)/
Hyphenationklin·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) klink(ik) klonk
(jij) klinkt(jij) klonk
(hij) klinkt(hij) klonk
(wij) klinken(wij) klonken
(jullie) klinken(jullie) klonken
(gij) klinkt(gij) klonkt
(zij) klinken(zij) klonken
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) klinke(dat ik) klonke
(dat jij) klinke(dat jij) klonke
(dat hij) klinke(dat hij) klonke
(dat wij) klinken(dat wij) klonken
(dat jullie) klinken(dat jullie) klonken
(dat gij) klinket(dat gij) klonket
(dat zij) klinken(dat zij) klonken
Imperative mood
Singular/PluralPlural
klinkklinkt
Participles
Present participlePast participle
klinkend, klinkende(hebben) geklonken

Usage samples

Er klonk een hol gerommel door de spelonk.
Binnen klonken er rauwe kreten van woede en afgrijzen.
Maar daareven zei je dat je je woorden anders bedoelt dan ze klinken.
Dit klinkt erg interessant.

Translations

Afrikaansklink
Catalanfer soroll; sonar
Danishlyde
Englishsound
Esperantosoni
Faeroeseljóða
Finnishsoida
Frenchrésonner; sonner
Germangellen; klingen; läuten; tönen
Hungarianhangzik
Italiansonare
Papiamentozona
Portuguesebater; soar
Saterland Frisiangälje; galpje; klinge; krietskje; läide
Scotssoond
Spanishtocar
Swedishljuda; låta; tona
West Frisiangean; klinke