Information about the word gelijken (Dutch → Esperanto: simili)

Part of speechverb
Pronunciation/ɣəˈlɛi̯k/
Hyphenationge·lij·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) gelijk(ik) gelijkte
(jij) gelijkt(jij) gelijkte
(hij) gelijkt(hij) gelijkte
(wij) gelijken(wij) gelijkten
(jullie) gelijken(jullie) gelijkten
(gij) gelijkt(gij) gelijktet
(zij) gelijken(zij) gelijkten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) gelijke(dat ik) gelijkte
(dat jij) gelijke(dat jij) gelijkte
(dat hij) gelijke(dat hij) gelijkte
(dat wij) gelijken(dat wij) gelijkten
(dat jullie) gelijken(dat jullie) gelijkten
(dat gij) gelijket(dat gij) gelijktet
(dat zij) gelijken(dat zij) gelijkten
Participles
Present participlePast participle
gelijkend, gelijkende(hebben) gelijkt

Usage samples

Ze gelijken boze dromen die ’s morgens met de eerste zon verdwijnen.
En je herinnert je ook dat ik kwaad werd omdat jij maar volhield dat mijn tekening op een doodshoofd geleek.

Translations

Afrikaanslyk soos
Czechpodobat se
Danishligne
Englishresemble
Esperantosimili; simili al
Faeroeselíkjast
Frenchrejoindre; ressembler
Germanähneln; gleichen
Icelandiclíkjast
Italianrassomiglare
Norwegianligne
Papiamentoliga; parse
Saterland Frisianglieke; gliekje; liekje
Spanishparecerse
Swedishlikna
Turkishbenzemek; andırmak
West Frisianlykje