Information about the word zich ontkleden (Dutch → Esperanto: senvestigi sin)

Synonym: zich uitkleden

Part of speechreflexive verb
Hyphenationzich ont·kle·den

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) ontkleed mij(ik) ontkleedde mij
(jij) ontkleedt je(jij) ontkleedde je
(hij) ontkleedt zich(hij) ontkleedde zich
(wij) ontkleden ons(wij) ontkleedden ons
(jullie) ontkleden ons(jullie) ontkleedden ons
(gij) ontkleedt u(gij) ontkleeddet u
(zij) ontkleden zich(zij) ontkleedden zich
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) mij ontklede(dat ik) mij ontkleedde
(dat jij) je ontklede(dat jij) je ontkleedde
(dat hij) zich ontklede(dat hij) zich ontkleedde
(dat wij) ons ontkleden(dat wij) ons ontkleedden
(dat jullie) ons ontkleden(dat jullie) ons ontkleedden
(dat gij) u ontkledet(dat gij) u ontkleeddet
(dat zij) zich ontkleden(dat zij) zich ontkleedden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
ontkleed jeontkleedt je
Participles
Present participlePast participle
zich ontkledend, zich ontkledende(hebben) zich ontkleed

Usage samples

We ontkleedden ons natuurlijk niet maar gingen liggen in wat we aanhadden.