Information about the word samenscholen (Dutch → Esperanto: ariĝi)

Synonyms: samenkomen, samenrotten, zich groeperen

Part of speechverb

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) school samen(ik) schoolde samen
(jij) schoolt samen(jij) schoolde samen
(hij) schoolt samen(hij) schoolde samen
(wij) scholen samen(wij) schoolden samen
(jullie) scholen samen(jullie) schoolden samen
(gij) schoolt samen(gij) schooldet samen
(zij) scholen samen(zij) schoolden samen
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) samenschole(dat ik) samenschoolde
(dat jij) samenschole(dat jij) samenschoolde
(dat hij) samenschole(dat hij) samenschoolde
(dat wij) samenscholen(dat wij) samenschoolden
(dat jullie) samenscholen(dat jullie) samenschoolden
(dat gij) samenscholet(dat gij) samenschooldet
(dat zij) samenscholen(dat zij) samenschoolden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
school samenschoolt samen
Participles
Present participlePast participle
samenscholend, samenscholende(zijn) samengeschoold

Translations

Englishassemble
Esperantoariĝi
Faeroeseflykkjast
Germansich zusammenscharen; sich gruppieren
Portugueseagrupar‐se; reunir‐se