Information about the word samenkomen (Dutch → Esperanto: ariĝi)

Synonyms: samenrotten, samenscholen, zich groeperen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈsamə(ŋ)komə(n)/
Hyphenationsa·men·ko·men

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) kom samen(ik) kwam samen
(jij) komt samen(jij) kwam samen
(hij) komt samen(hij) kwam samen
(wij) komen samen(wij) kwamen samen
(jullie) komen samen(jullie) kwamen samen
(gij) komt samen(gij) kwaamt samen
(zij) komen samen(zij) kwamen samen
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) samenkome(dat ik) samenkwame
(dat jij) samenkome(dat jij) samenkwame
(dat hij) samenkome(dat hij) samenkwame
(dat wij) samenkomen(dat wij) samenkwamen
(dat jullie) samenkomen(dat jullie) samenkwamen
(dat gij) samenkomet(dat gij) samenkwamet
(dat zij) samenkomen(dat zij) samenkwamen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
kom samenkomt samen
Participles
Present participlePast participle
samenkomend, samenkomende(zijn) samengekomen

Translations

Englishassemble
Esperantoariĝi
Faeroeseflykkjast
Germansich zusammenscharen; sich gruppieren
Portugueseagrupar‐se; reunir‐se